Vertaald door: Team Moslima.nl
Deel 1: Gematigdheid is een hoofdkenmerk van de Islam
Deel 2: Fouten van religieus extremisme
Deel 1: Gematigdheid is een hoofdkenmerk van de Islam
Men kan geen oordeel vellen over iets waar men niets of nauwelijks iets van afweet. Daarom zullen we eerst vast moeten stellen wat religieus extremisme betekent voordat we het kunnen veroordelen of juist toejuichen. Extremisme betekent letterlijk; " zich op een plek begeven die zo ver mogelijk verwijderd is van het midden". Figuurlijk duidt het op een soortgelijke verwijdering qua religie, gedachte als ook qua gedrag.
Eén van de belangrijkste consequenties van extremisme is dat men bloot komt te staan aan gevaar en onveiligheid. Daarom raadt de islam bij alles gematigdheid en evenwicht aan: bij geloof, aanbidding, gedrag en wetgeving.
Dit is het rechte pad, die God aanduidt met as-siraat al-mustaqiem, een pad dat met kop en schouders boven alle andere paden die gevolgd worden uitsteekt, die gevolgd worden door degenen die Gods woede over zich afroepen en degenen die dwalen (zie het openingsvers van de Koran).
Gematigdheid, of evenwicht, is niet slechts een algemene eigenschap van de islam, maar het is een hoofdkenmerk! De Koran zegt:
"Aldus hebben Wij jullie tot een gemeenschap gemaakt die de middenweg bewandelt, opdat jullie getuigen zouden zijn over de mensen en de Boodschapper een getuige over jullie." Koran 2:143.
Overeenkomstig is de moslimgemeenschap er één van rechtvaardigheid en gematigdheid; Zij getuigt van iedere afwijking van het rechte pad, zowel in het hier en nu als in het hiernamaals. Islamitische geschriften roepen moslims op de gulden middenweg te bewandelen en alle vormen van extremisme af te zweren en tegen te gaan, zoals: overdrijving (ghuluw), over angstvalligheid (tanattu), en starheid (tashdied). Als we dergelijke geschriften nauwkeurig bestuderen kunnen we concluderen dat de islam zich nadrukkelijk uitspreekt tegen overdrijving.
Laten we de volgende profetische overleveringen bezien:
1. "Pas op voor overdrijving in de religie.
Voor jou zijn er (mensen) geweest die stierven als gevolg van (een dergelijke) overdrijving".
De mensen naar wie verwezen wordt zijn de mensen van andere religies, in het bijzonder de mensen van het Boek, de koranische benaming voor Joden en Christenen. Hier wordt vooral gedoeld op de Christenen.
De Koran spreekt deze mensen aldus toe:
"Zeg: O mensen van het Boek ! Overschrijdt niet in jullie religie de grenzen (van wat passend is), de waarheid overtredend, en volgt niet de loze verlangens van de mensen, die in het verleden de verkeerde kant op zijn gegaan, door wie velen misleid werden en zij (zelf) van het gelijke Pad afdwaalden." Koran 5: 77.
Moslims zijn daarom gewaarschuwd om niet in hun voetsporen te treden; hij die leert van andermans fouten zal zeker een gelukkiger leven leiden.
Een achterliggende reden achter deze profetische overlevering is ons bewust te maken van het feit dat overdrijving zich kan voordoen als een onbeduidende handeling, die we ongewild toestaan en door laten ontwikkelen totdat hij uit is gegroeid tot een bedreiging.
Nadat hij Muzdalifah (de plaats waar mensen, tijdens de bedevaart, symbolisch de satan stenigen) bereikt had- tijdens zijn laatste pelgrimage- verzocht de Profeet, vrede zij met hem, Ibn Abbas wat stenen voor hem bijeen te zoeken. Ibn Abbas zocht kleine stenen uit. Toen de Profeet, vrede zij met hem, de omvang van de stenen zag zei hij goedkeurend: " Ja, met dergelijke (stenen moet je de Satan stenigen). Kijk uit voor overdrijving in de religie." Dit geeft duidelijk aan dat moslims niet zo fanatiek moeten zijn te geloven dat het beter is om grote stenen te gebruiken, terwijl overdrijving geleidelijk hun leven binnen sluipt.
Imam Ibn Taymiyah betoogt dat deze waarschuwing tegen overdrijving van toepassing is op alle vormen van geloof, aanbidding en gedrag. Hij merkt op dat God de Christenen in de Koran hierop aanspreekt, omdat zij excessiever zijn in geloof en in gedrag dan welke andere groepering dan ook.
"Overschrijdt niet de grenzen van jullie religie". Koran 5:77.
2. "Verloren zijn zij die zich overgeven aan over angtsvalligheid".
En de Profeet herhaalde dit drie maal. Imam an-Nawawi zei, dat de mensen naar wie hier verwezen wordt als "zij die zich overgeven aan over angstvalligheid" slaat op diegenen die hun grenzen overschrijden, zowel met wat ze zeggen als met wat ze doen. Klaarblijkelijk benadrukken de twee bovengenoemde overleveringen, dat het gevolg van overdrijving en fanatisme een absoluut verlies voor dit leven en het hiernamaals is.
3. De Profeet, vrede zij met hem, was gewoon te zeggen: "Maak het jezelf niet te moeilijk, opdat je er niet aan onderdoor gaat. Mensen die er voor jou waren hebben zichzelf overbelast en gingen ten onder. Wat er van hen overbleef is te vinden in kluizenaarsverblijven en kloosters".
De Profeet, vrede zij met hem, heeft werkelijk iedere neiging naar religieuze overdrijving veroordeeld. Hij waarschuwde diegenen onder zijn metgezellen die overdreven in aanbidding of die als asceten leefden, vooral wanneer dit verder ging dan wat het gematigde standpunt van de islam voorschreef. De islam probeert een evenwicht te creëren tussen de lichamelijke behoeften en die van de ziel, tussen het recht van de mens het uiterste uit het leven te halen en het recht van de Schepper aanbeden te worden door de mens: wat weer de raison detre voor de mens op aarde is.
De islam heeft bepaalde vormen van aanbidding voorgeschreven om de mens zowel spiritueel als materieel, individueel als collectief te zuiveren. Aldus wordt er een harmonieuze gemeenschap opgericht, waarin gevoelens van broederschap en solidariteit de boventoon voeren zonder dat de verplichting van de mens om een cultuur en een beschaving op te bouwen tegengewerkt wordt. Voorgeschreven verplichtingen als het gebed (salaat), de armenbelasting (zakaat), het vasten (siyaam) en de pelgrimage (hajj) zijn tegelijkertijd persoonlijke als gemeenschappelijke vormen van aanbidding. Een moslim die deze verplichtingen nakomt vervreemd niet van het dagelijkse leven, noch verliest hij zijn gemeenschap uit het oog. Daarentegen worden de banden emotioneel en praktisch gezien sterker gemaakt. Daarom kent de islam geen kloosterleven, een praktijk waarbij afzondering en vervreemding een vereiste is, waardoor de mens niet in staat is te genieten van de zegeningen en de goede dingen des levens.
De islam beschouwt de hele wereld als een plek voor het uitvoeren van religieuze praktijken en vindt religie betrekking hebben op alle aspecten ervan. De Islam rekent ook werken tot een vorm van aanbidding en een inspanning (jihad), als iemands oprechte intentie hierbij is om God te dienen.
Als gevolg hiervan keurt de islam het niet goed om spiritualiteit na te streven ten koste van materialisme, zoals bijvoorbeeld bepaalde andere religies en overtuigingen wel voorschrijven, waarbij men geneigd is het lichaam te verwaarlozen en te kastijden, zogenaamd om de ziel te reinigen. Dit wordt in de Koran duidelijk naar voren gebracht:
"O Heer! Geef ons het goede in dit leven en het goede in het latere leven." 2: 201.
Verder blijkt dit uit de volgende overlevering: "O God, verbeter mijn religie voor mij, die de waarborg is voor mijn zaken en verbeter voor mij de zaken van mijn (leven in deze) wereld waarin mijn broodwinning is. En verbeter mijn latere leven voor mij, waarvan mijn leven in het Hiernamaals afhangt; en maak het leven voor mij (tot een bron) van overvloed voor al het goede en maak mijn dood een bron van troost voor mij, die me behoedt voor al het kwaad". En de overlevering: "Jouw lichaam heeft recht op jou."
De Koran verbiedt en verwerpt de neiging om de goede dingen des levens (tayyibaat), die God aan zijn dienaren schonk, tot verboden uit te roepen. In een vers, die in Mekka is geopenbaard, zegt God:
"O, kinderen van Adam! Draagt jullie mooiste kleding op ieder tijdstip en iedere plaats van het gebed. Eet en drinkt, maar verspil niet uit overmaat, want God houdt niet van verspillers. Zeg wie heeft de prachtige gaven van God verboden, die hij voor zijn dienaren gemaakt heeft en de schone, pure dingen, die Hij als levensonderhoud gegeven heeft?" Koran 7: 31-32.
In een ander vers, geopenbaard in Medina, spreekt God de gelovigen op een soortgelijke wijze toe:
"O, jullie die geloven! Verklaar de goede dingen, die God voor jullie wettig heeft verklaard, niet tot onwettig. Maar weest niet buitensporig, want God houdt niet van degenen, die zich aan buitensporigheid hebben overgegeven. Eet van de dingen, waarmee God jullie voorzien heeft, wettig en goed, maar vreest God, in Wie jullie geloven". Koran 5: 87-88.
Deze verzen leggen de gelovigen de ware islamitische manier uit hoe te genieten van de goede dingen des levens en weerstand te bieden tegen de buitensporigheden waar we in andere religies soms op stuiten. We moeten deze twee bovengenoemde verzen bezien in de juiste context: overgeleverd is dat ze werden geopenbaard toen een aantal van de metgezellen van de Profeet, vrede zij met hem, besloten zich te laten castreren en het land door te reizen als monniken. Ibn Abbas leverde over : Er kwam een man bij de Profeet, vrede zij met hem, die zei: O Profeet van God, telkens wanneer ik van dit vlees eet, krijg ik zin om de liefde te bedrijven en daarom heb ik besloten om geen vlees meer te eten.
Anas ibn Malik leverde over: Er kwam een groepje mannen bij het huis van de vrouwen van de Profeet, vrede zij met hem, om te informeren over hoe hij God aanbad. Toen ze hierover op de hoogte waren, vonden dat ze zelf in aanbidding te kort schoten. Een van hen zei: Ik zal de hele nacht door bidden. De andere zei: Ik zal het hele jaar door vasten, zonder het te verbreken Een derde zei: Ik zal nooit meer trouwen. Gods boodschapper vzmh kwam en zei: Bij God, Ik ben meer onderworpen aan God dan jullie en vrees Hem meer dan jullie; toch vast ik en verbreek ik mijn vasten, ik doe s nachts gebeden, ik slaap en ik trouw met vrouwen. Wie dus niet mijn voorbeeld (soenna) volgt hoort niet bij mij (behoort niet tot mijn volgelingen).
Uit de soenna van de Profeet, vrede zij met hem, is zijn begrip van het geloof en de toepassing ervan af te lezen. We zien hoe hij zijn plicht ten opzichte van God, ten opzichte van zichzelf, zijn familie en zijn volgelingen nakwam en dit alles op een zeer uitgebalanceerde en gematigde manier.
Deel 2 Fouten van religieus extremisme
Deze waarschuwingen tegen extremisme en overdrijving zijn zeer
noodzakelijk, vanwege de grote gebreken die deze trends in zich meedragen.
Het eerste gebrek is dat een normaal mens overdrijving niet aan kan
en niet zal accepteren. Ook al zou een enkeling voor een kortere of
langere periode overdrijving kunnen verdragen, de overgrote meerderheid
kan dit echter niet. Gods wet is gericht tot de gehele mensheid
en niet tot een bijzondere groep van mensen die over een uitzonderlijke
eigenschap van geduld beschikken. Om precies deze reden werd de Profeet,
vrede zij met hem, een keer boos op zijn metgezel Muadh, omdat
deze op een dag de mensen voorging in het gebed en het gebed zo lang
maakte dat iemand achteraf naar de Profeet ging om zijn beklach te
doen. De Profeet, vrede zij met hem, zei tegen Muadh (op een
boze toon): Oh Muadh, stel je de mensen op de proef?
Hij herhaalde dit tot drie maal toe.
Een andere keer sprak hij met ongekende boosheid tot een imam: Door
sommigen van jullie krijgt men een hekel aan het verrichten van goede
daden. Let er dus op dat wanneer jullie de mensen voorgaan in het
gebed dat jullie het gebed niet langer maken dan noodzakelijk. Hou
het kort, want sommigen van hen zijn zwak of oud en weer anderen hebben
elders drukke bezigheden.
En verder, toen de Profeet, vrede zij met hem, Muadh en Abu
Musa naar Jemen stuurde, gaf hij hen het volgende advies mee: Maak
dingen niet moeilijker voor de mensen dan noodzakelijk. Breng de goede
boodschap en zorg ervoor dat ze er niet afkerig van worden. Gehoorzaam
elkaar en twist niet met elkaar.
Umar ibn al-Khattab, een metgezel en latere kalief, heeft dit ook
benadrukt met de volgend uitspraak: Zorg ervoor dat Gods
dienaren geen afkeer van Hem krijgen door mensen voor te gaan in het
gebed en het gebed erg lang te maken, zodat ze een hekel krijgen aan
wat ze aan het doen zijn.
Het tweede gebrek is dat overdrijving nooit lang kan worden volgehouden.
Aangezien de mens maar een beperkt vermogen heeft om dingen te kunnen
verdragen en in dingen te volharden en omdat het in de menselijke
aard ligt zich snel te vervelen, kan men overdreven praktijken nooit
lang uithouden. Zelfs als het lukt om er een poosje in te volharden,
dan zal men hiervan snel vermoeid raken, zowel fysiek als geestelijk.
Uiteindelijk zal men zelfs dat kleine beetje waartoe men in staat
was opgeven, of misschien kiest men voor het andere uiterste; dat
van luiheid en nalatigheid.
Ik heb veel mensen ontmoet die als streng en fanatiek bekend stonden.
Ik verloor ze dan uit het oog en wanneer ik na een lange periode naar
ze informeerde kreeg ik te horen dat ze of afgeweken waren en een
tegenovergestelde weg in waren geslagen, of dat ze achtergebleven
waren, zoals de haastige waarover de Profeet in een overlevering
zegt: Hij (de haastige) legt noch de gewenste afstand af, spaart
noch de rug (van zijn rijdier).
Het is de leiding van de Profeet, vrede zij met hem, die uit de volgende
overlevering naar voren komt: Doe die daden die je aankan, want
God zal niet moe worden (van het geven van beloningen) tot jij verveeld
en moe wordt (van het doen van goede daden)
en de meest geliefde
daad in de ogen van God is de daad die herhaaldelijk wordt verricht,
ook al is het gering.
Said ibn Abbas leverde over: Een vrouwelijke bediende
van de Profeet, vrede zij met hem, had de gewoonte om overdag te vasten
en de gehele nacht te bidden. De Profeet werd hiervan op de hoogte
gesteld en zei: In iedere daad kent zijn hoogtepunt en wordt
opgevolgd door vermoeidheid. Ieder maximum kent zijn hoogtepunt en
ieder hoogtepunt wordt opgevolgd door vermoeidheid. Hij die in zijn
vermoeidheid mijn soenna (in navolging van de Profeet) volgt is op
de juiste weg, maar hij die in zijn vermoeidheid een andere (als leidraad)
volgt heeft (een fout begaan en) begeeft zich op het verkeerd pad.
Abdallah ibn Umar zei: De Profeet vrede zij met
hem, werd verteld over mensen die waren uitgeput door aanbidding.
Hij zei: Dit is het maximum aan Islam en het hoogtepunt van
wat mogelijk is. Ieder maximum kent zijn hoogtepunt, en ieder hoogtepunt
wordt gevolgd door uitputting
..diegene wiens uitputting
in harmonie is met het Boek (de Koran) en de soenna (in navolging
van de Profeet) begeeft zich op het rechte pad, maar diegene die in
zijn uitputting ongehoorzaam is, zal ten onder gaan.
Hoe groots is het advies van de Profeet vrede zij met hem, bestemd
voor alle moslims om niet teveel hooi op de vork te nemen als het
gaat om aanbidding en om gematigd te zijn, opdat men niet uit vermoeidheid
in elkaar stort en niet verder kan gaan. Hij, vrede zij met hem, zei:
Religie is iets makkelijks. Wie zichzelf te zwaar belast zal
niet op dezelfde wijze verder kunnen. Doe wat juist is (zonder te
overdrijven of nalatig te zijn), benader (perfectie), en verheug je
(dat je zult worden beloond voor je goede daden).
Het derde gebrek is, dat het overdreven praktiseren andere rechten
en verplichtingen in gevaar brengen. Een wijsgeer zei hier omtrent:
Iedere buitensporigheid is hoe je het wendt of keert verbonden
met een recht dat verloren gaat.
Toen de Profeet, vrede zij met hem, er achter kwam dat Abdallah
ibn Umar zo opging in aanbidding, dat hij zelfs zijn plichten
ten opzichte van zijn vrouw verwaarloosde, zei hij tegen hem: Oh
Abdallah! Klopt het wat mij verteld is, dat jij overdag altijd
vast en je de avonden doorbrengt in aanbidding? Abdallah
antwoordde: Ja, boodschapper van God!. Toen zei de Profeet,
vrede zij met hem: "Dat moet je niet doen, vast en verbreek je
vasten, aanbid gedurende de avonden, maar ga ook slapen. Je lichaam
heeft recht op je, je vrouw heeft recht op je en je gast heeft recht
op je
.
Het incident tussen Salman al-Farisi, een metgezel, en zijn toegewijde
vriend Abu al-Darda maakt dit nogmaals duidelijk. De Profeet, vrede
zij met hem, schiep een band van broederschap tussen hen beide. Op
een dag bezocht Salman het huis van Abu al-Darda en trof daar zijn
vrouw, Umm al-Darda, aan. Ze droeg oude, versleten kleren. Hij vroeg
haar waarom ze er zo uitzag en ze antwoordde: Jouw broeder Abu
al-Darda geeft niet om wereldse zaken. Ondertussen was Abu al-Darda
thuisgekomen en bereidde een maaltijd voor Salman. De laatste vroeg
hem mee te komen eten, maar Abu al-Darda antwoordde: Ik ben
aan het vasten. Salman zei toen: Ik eet niets als je niet
meedoet. Dus ging Abu al-Darda mee-eten. Toen het nacht was
stond Abu al-Darda op om te gaan bidden, maar Salman zei dat hij weer
moest gaan slapen, dus deed hij dit.
Na een poosje stond Abu al-Darda weer op, waarop Salman hem nogmaals
aanspoorde te gaan slapen. Toen de nacht bijna om was, riep Salman
Abu al-Darda om op te staan, waarop ze beide het ochtend gebed verrichten.
Salman vertelde Abu al-Darda toen: Jouw Heer heeft recht op
jou, je hebt recht op jezelf, je familie heeft recht op jou. Geef
ieder dus waar hij recht op heeft. Abu al-Darda vertelde dit
incident aan de Profeet, vrede zij met hem, die zei: Salman
heeft gelijk".